Rijsoord 16 Januari 1900
Geliefde zuster en Zwager!
Daar vader het zakelijk nogal druk heeft heb ik de pen maar eens opgevat om u eenige letteren te berichten.
Als Grietje Reinen van Nes dit schrijft, is ze bijna achttien jaar oud. Ze woont in Rijsoord met haar vader en moeder, haar zus Beth (27) en haar broers Willem (24), Bas (21), Piet (16) en Jacob (14).
Cornelis en Willempje met hun jongste vijf kinderen, een aantal jaren eerder. In het midden Grietje. De foto komt uit “Van Nes. Een geslacht van vlassers” door mr. A.R. van Nes.
Vader is een van de notabelen: hij is directeur van de vlasfabriek, voorzitter van het bestuur van de school met de bijbel en ongetwijfeld bezig in de kerk. Moeder geeft op school onbezoldigd handwerklessen. De oudste vijf kinderen zijn de deur al uit, maar wonen bijna allemaal nog in Rijsoord: Janus en Jaantje met hun zes kinderen en de zevende onderweg, Kee en Wilschut (opvallend dat de zwagers in dit gezin bij de achternaam worden genoemd; de kinderen namen dit over: oom Los, oom Wilschut) met twee kinderen, Jan en Lijntje met een zoontje en Lijntje die op alle dagen loopt. Rond broer Hannes heeft zich het afgelopen jaar een drama afgespeeld. In april zijn hij en Trijntje Nugteren in het huwelijk getreden en al snel was Trijntje in verwachting. Het leven lachte hen toe. Nog geen half jaar later stierf de zwangere Trijntje.
Marie en Los met vier kinderen en de vijfde op komst zijn de enigen die niet in Rijsoord wonen: ze leerden elkaar kennen toen Los onderwijzer was aan de school met de bijbel in Rijsoord. In het jaar dat ze trouwden nam Los een baan aan in Zeist, waar ze de eerste jaren van hun huwelijk doorbrachten, maar al gauw keerden ze terug naar Zuid-Holland; ze vestigden zich in Giessendam. Aan deze zuster en zwager schrijft Grietje op 16 januari 1900 een brief, de eerste van een kleine zestig bewaard gebleven brieven. De laatste dateert van december 1945.
![]() |
|
Marie en Los. Onbekend is wanneer deze foto’s genomen zijn. Ze zijn eveneens afkomstig uit “Van Nes. Een geslacht van vlassers”. |
Hoe ziet Grietjes leven eruit op de dag dat ze deze brief schrijft?
Op 16 januari 1900 is de twintigste eeuw net twee weken oud. Over precies een jaar zal Janna Frouws overlijden, de vrouw van Garmt Meima. Grietje kent hen beiden nog niet en heeft er al helemaal geen idee van dat zij ooit onze oma zal zijn.
Op 16 januari 1900 is het ook op de dag af vijf jaar geleden dat Grietjes grootvader van moederszijde: Jan Schop, is overleden. Haar grootmoeder, Maria Schop-de Jong, is onlangs gestorven, een paar dagen voor kerst. Grietje beschrijft hoe haar goed is verdeeld: Het is alles naar wensch gegaan. Er is nog geen ééne wanklank gehoord. Als de brief al af is, bedenkt ze blijkbaar dat er nog iets is wat Marie en Los hierover aangaat, want met potlood heeft ze ergens in de kantlijn geschreven: Het bed van grootmoeder is in de stad om opgeknapt te worden voor jullie.
Grietjes moeder Willempje was de tweede van elf kinderen; zij had dus naar verhouding jonge ouders. Haar vader Cornelis was de jongste van elf kinderen; haar opa en oma van vaderskant, Adrianus Reinen van Nes en Cornelia van Nes-de Jong, heeft Grietje niet gekend.
Naast de broers en zussen wonen ook bijna alle ooms en tantes van beide kanten in Rijsoord. Zij hebben grote gezinnen en van de neven en nichten waaieren er natuurlijk een aantal uit, wat weer voor leuke logeeradresjes zorgt. Het beeld dat zich aandient is dat van een zeer uitgebreid familienetwerk waarin Grietje vanzelfsprekend haar plaats inneemt. Ze heeft het in haar brief niet over opleiding of baan, maar vertelt over lief en leed in het gezin, de familie en het dorp. Over de zwangere schoonzussen vermeldt ze: Bij Lijntje en Jaantje gaat het goed. En het grootste deel van deze eerste brief is gewijd aan een logeerpartij met haar nichtje Marie Biesbroek, twee jaar ouder, de dochter van haar moeders oudste zus Grietje.
Marie heeft drie oudere broers en de oudste, Gijs, is getrouwd en woont met zijn vrouw Grietje in Bloemendaal. Hij is verpleger en werkt en woont kennelijk in psychiatrisch ziekenhuis “Meerenberg”, want Grietje raakt niet uitgepraat over wat ze daar gezien en gehoord heeft aan “krankzinnigen”.
Eene krankzinnige is er, daar ze soms geen raad mee weten, wanneer ze hem ’s morgens in een andre cel moeten doen hebben ze soms toer om hem met hun zessen te vangen, zoo sterk is hij. Kerstmis was het zoo erg met hem, dat, er is onder in de muur een rooster ingemesseld waar de warmte door gaat, hij er dat uitgetrapt had met zijn bloote voet, want het is geheel naakt. Onlangs, met die strenge koude, had hij aangekleed geweest wat ook drie weken goed ging, maar op zekeren ochtend zei hij tegen Gijs, je moet niet raar kijken als ik van middag weer eens naakt ben en het was waar ook, ’s middags toen Gijs weer naar hem keek had hij zijn goed aan kleine stukjes gescheurd. Dus je kunt begrijpen dat ze van zoo’n kerel wat uittestaan hebben. Na kerstmis moet er nacht en dag een bij hem waken, altijd, voor de twee deuren die voor zijn cel zijn. Hij krijgt zijn eten door een klein gaatje dat in de deur is en waardoor de verplegers hem bespieden. Vreeselijke toestand om krankzinnig te zijn. Desondanks hebben Grietje en Marie het natuurlijk ook heel leuk gehad in Bloemendaal omdat we met de verplegers nogal eens een grapje hadden. Dus reken maar dat die twee meiden lol hebben gehad.